In 2014 publiceerde de universiteit van Oxford een studie waaruit bleek dat één van onze verre voorouders voornamelijk leefde op tijgernoten, oftewel chufa’s of aardamandelen.
Het gaat om de soort ‘Paranthropus boisei’ die leefde in Oost-Afrika, ongeveer 2.4 tot 1.4 miljoen jaar geleden. Hoe zat het ook al weer met al die oermensen?
Een mooi en duidelijk schema met achtergrond informatie is te vinden op de site van het ‘Smithsonian National Museum of Natural History‘. Helemaal rechts staat de P. boisei.
Bijnaam: ‘Notenkraker’
In 1959 financierde de heer Charles Boise een opgraving in Tanzania. Toen archeoloog Mary Leakey in 1959 met haar Dalmatiërs door een opgravingsplek liep zag ze iets boven de grond uitsteken. Het bleek achteraf het eerste fossiel van de Paranthropus boisei te zijn.
Het geslacht Paranthropus bestaat in totaal uit 3 soorten en worden ook wel de robuuste soorten genoemd. Robuust heeft in dit geval niet met de grootte van het lichaam te maken maar met de mond. Enorme kaken, ruimte in de schedel voor sterke kaakspieren, dik tandglazuur en kiezen die wel 4 keer zo groot waren dan de huidige mensenkiezen.
Onderzoek van Oxford
Sinds de opgraving zijn onderzoekers bezig geweest erachter te komen wat de P. boisei at. Zijn voortanden leken vooral geschikt voor zacht voedsel, de kiezen juist voor hard voedsel zoals noten. Uit botonderzoek kwam het gegeven dat de P. boisei vooral grassoorten gegeten moest hebben. Echter, vezelrijke grassoorten geven niet genoeg voedingswaarden om een mensachtige van medium formaat en relatief grote hersenen in leven te kunnen houden.
De oplossing kwam toen Dr Gabriele Macho van de universiteit van Oxford in 2014 het oorspronkelijke leefgebied van de P. boisei bezocht in Kenia. Daar zag ze Bavianen grote hoeveelheden tijgernoten eten welke wel genoeg zetmeel, vitamines, mineralen en vetzuren voor de hersenen bevatten.
Rauwe tijgernoten direct uit de grond hebben een schurende werking op de tanden wat ook weer de sporen verklaarde die gevonden waren op fossielen van de P. boisei. Om het zetmeel te verteren was het nodig lang te kauwen op de tijgernoten om het speeksel zijn werk te laten doen.
Ze concludeerde dat 80% van de dagelijkse energiebehoefte van 2000 Kcal makkelijk te vinden zou moeten zijn door 2,5 tot 3 uur per dag te besteden aan het zoeken van tijgernoten. Het botonderzoek dat liet zien dat de P. boisei grassen gegeten moet hebben klopte daarmee. In zoverre, ze aten gedeeltes van de grasplant, alleen het knolletje welke tussen de wortels groeide.
Later kreeg P. boisei de bijnaam ‘Nutcracker Man’ oftewel ‘Notenkraker’. Is het niet leuk dat dat achteraf exact de juiste omschrijving bleek te zijn van wat de P. boisei at en hoe? Hij kraakte noten, tijgernoten!
De Nutcracker Man heeft ongeveer een miljoen jaar rondgelopen op onze aardbol, de moderne mens zo’n beetje 120.000 jaar. Hopelijk halen ook wij de miljoen jaar dankzij de hernieuwde ontdekking van tijgernoten. Of chufa zoals wij ze noemen.
Australisch Museum